Rasstandaard van de Dogue de Bordeaux

Een typische molosser met een kort, holrond hoofdtype.
De Bordeaux Dog is een zeer krachtige hond, met een uiterst gespierd lichaam dat ook harmonisch belijnd is.
Hij is wat laag gesteld, hetgeen zeggen wil dat de afstand van borstbeen tot de grond iets kleiner is dan de diepte van de borst. Compact, atletisch, imposant, komt behoorlijk
afwerend over.

BELANGRIJKE VERHOUDINGEN
De lengte van het lichaam, van de verste voorpunt van de schouder tot de achterkant van de dij, is groter dan de schofthoogte, in de verhouding 11:10.
De borstdiepte is meer dan de helft van de schofthoogte.
De maximale snuitlengte is gelijk aan een derde van de lengte van het hoofd.
De minimale snuitlengte is gelijk aan een kwart van de lengte van het hoofd.
Bij de reu is de omtrek van het hoofd ongeveer gelijk aan de schofthoogte.

GEDRAG/ KARAKTER
Als voormalige vechthond heeft de Bordeaux Dog een gave voor bewaken. Dat is een taak die hij nauwlettend en met grote moed uitvoert, maar zonder agressiviteit.
Hij is een goede kameraad, zeer gehecht aan zijn baas en erg aanhankelijk. Rustig, evenwichtig, met een hoge prikkeldrempel.

Reuen hebben over het algemeen een dominant karakter.

HOOFD
Omvangrijk, met hoeken, groot, tamelijk kort, van boven en van voren gezien trapeziumvormig. De lengtelijn over de
schedel en die over de snuit raken elkaar in een wijde hoek.
Schedel: Bij de reu is de omtrek van de schedel, op het breedste punt gemeten, ongeveer gelijk aan de schofthoogte.
Bij de teef kan die iets minder zijn. Volume en vorm van de schedel worden bepaald door de sterk ontwikkelde slaapbeenderen, wenkbrauwen, jukbeenderen en ruimte tussen de bogen van de onderkaak Het schedeldak loopt van de ene naar de andere kant enigszins bol. De overgang van voorhoofd naar neus, de stop, is zeer duidelijk gemarkeerd en vormt met de neusrug een bijna rechte hoek (ongeveer 95 tot 100 graden). De diepe voorhoofdsgroef verloopt richting achterhoofd naar minder diep. Het voorhoofd, dat breder is dan hoog, overheerst het aangezicht. Het hoofd is terzijde van de middengroef bedekt met symmetrische rimpels. Deze diepe en zorgelijke rimpels zijn beweeglijk, of de hond nu oplettend is of niet.
Neus: Groot met goed openstaande neusgaten, pigmentatie in overeenstemming met het masker. Een lichte mate van wipneus is toegestaan, maar de neus mag niet terug kantelen richting gezicht.
Snuit: Krachtig, breed, dik maar niet opgevuld onder de ogen, tamelijk kort, in profil mag de bovenlijn iets hol zijn, met lichtjes aangezette plooien.
Naar het eind van de snuit neemt de breedte nauwelijks af, van bovenaf gezien ziet de snuit er zo goed als vierkant uit. Een lijn over de snuit vormt met de lijn over de bovenschedel een naar boven openstaande wijde hoek. Als het hoofd horizontaal wordt gehouden steekt het einde van de snuit –die stomp en dik is en breed aan de basis–  iets onder de neus uit.
De omtrek van de snuit is ongeveer twee derde van de omtrek van het hoofd. De lengte van de snuit is ongeveer eenkwart tot een derde van de hele lengte van het hoofd, gemeten van neuspunt tot jachtknobbel. Uiterste grenzen (meer dan een derde en minder dan een kwart) zijn toegestaan, maar liever niet; de ideale snuitlengte ligt ertussen in.
Kaken: Zeer krachtig, groot. De hond is ondervoorbijter, dit is een raskenmerk. De achterkant van de snijtanden in de onderkaak bevindt zich voor de voorkant van de snijtanden in de bovenkaak en de snijtanden raken elkaar niet. De onderkaak kromt zich naar boven. De kin is duidelijk zichtbaar en mag de bovenlip niet overmatig wegdrukken maar er ook niet door bedekt worden.
Tanden: Sterk, vooral de hoektanden. De onderste hoektanden staat ver uit elkaar en hellen enigszins. De snijtanden staan keurig op rij, met name in de onderkaak waar ze een zo goed als rechte lijn vormen.
Bovenlip: Dik, matig hangend, kan zich samentrekken. Van opzij is de onderlijn rond. Bedekt aan de zijkanten de onderkaak. Van voren gezien raakt de rand van bovenlip in het midden aan de onderlip en loopt naar de zijkanten uit in de vorm van een omgekeerde wijde V.
Wangen: Dankzij een sterke ontwikkeling van de spieren  duidelijk aanwezig.
Ogen: Ovaal, staan ver uit elkaar. De afstand tussen de binnenhoeken van de oogleden is ongeveer gelijk aan twee maal de lengte van het oog (oogopening). Vrijmoedige uitdrukking. Knipvlies (derde ooglid) mag niet zichtbaar zijn.
Oogkleur nootbruin tot donkerbruin bij honden met een zwart masker; bij honden met een bruin masker of zonder masker is een iets lichtere tint aanvaardbaar, maar liever niet.
Oren: Relatief klein, iets donkerder van tint dan de vacht.
Bij de aanzet gaat de basis van het oor aan de voorkant iets omhoog. De oren moeten neervallen maar niet slap hangen, als de hond attent is zit de rand aan de voorkant tegen de wang aan. De onderste punt is iets afgerond en mag niet voorbij het oog kunnen komen. De oren zijn tamelijk hoog aangezet, ter hoogte van de bovenlijn van de schedel,  waarvan ze de grootte nog schijnen te beklemtonen.
Nek: Zeer krachtig, gespierd, zo goed als cilindrisch. Ruim, los en soepel vel. De gemiddelde omtrek is bijna gelijk aan die van het hoofd. De nek is van het hoofd gescheiden door een licht geaccentueerde en iets gebogen groef overdwars. Bovenkant van de nek enigszins bol. De duidelijk aanwezige keelhuid begint bij de keel en vormt plooien tot aan de borst, maar hangt niet erg los. De nek is aan de basis heel breed en loopt vloeiend over in de schouders.

LICHAAM
Bovenbelijning: Krachtig met een brede en gespierde rug,  goed gemarkeerde schoft, brede, tamelijk korte en stevige lendenen.
Kruis: Loopt lichtjes af tot de staartaanzet.
Borst: Imposant, lang, diep, breed, reikt tot iets onder de ellebogen. Brede en krachtige borstkas met een onderlijn (tussen de schoft) die bol is ten opzichte van de bodem. De zijkanten goed diep en gewelfd maar niet tonvormig.
De omtrek van de borstkas is ongeveer 25 tot 35  centimeter meer dan de schofthoogte.
Onderbelijning: Harplijn, van de behoorlijk diepe borst tot de tamelijk oplopende en stevige buik, die dus niet hangt, maar ook niet zo hoog is ingetrokken als bij een windhond.
Staart: Zeer dik bij de aanzet. De punt komt bij voorkeur tot, maar niet verder dan, het spronggewricht. De staart wordt laag gedragen, is soepel, zonder knik of knobbel. In rust hangt hij, maar komt de hond in actie dan verheft hij zich tussen 90 en 120 graden, zonder zich over de rug te buigen of te krullen.

LEDEMATEN
Voorhand:  Stevig bot, zeer gespierde benen.
Schouders: Krachtig met duidelijk zichtbare spieren. Het schouderblad ligt matig schuin (ongeveer 45 graden ten opzichte van het horizontale vlak), de hoek van het boeggewricht (schouderblad-opperarm) is iets groter dan 90 graden.
Opperarm:Zeer gespierd.
Ellebogen: In de as van het lichaam, niet te dicht tegen de borstkas aan en ook niet teveel uitdraaiend.
Onderarm: Van voren gezien: recht of iets naar binnen wijzend, dus dichter naar de middellijn, in het bijzonder bij honden met een zeer brede borst. Van opzij gezien: verticaal.
Middenvoet: Krachtig. Van opzij gezien licht hellend. Van voren gezien soms iets uitdraaiend om een licht naar binnen neigende onderarm te compenseren.
Voeten: Stevig, tenen dicht tegen elkaar aan, kromme, stevige nagels, goed ontwikkelde en soepele voetkussens.
Ondanks zijn gewicht staat de hond goed op zijn tenen.
Achterhand: Stevige benen met krachtig bot, goed gehoekt. Van achteren gezien geven de achterbenen, die goed parallel en verticaal staan, een indruk van kracht, ook al is de  achterhand iets minder breed dan de voorhand.
Dij: Goed ontwikkeld en flink, met duidelijk zichtbare bespiering.
Knie: Ligt in een vlak parallel aan de mediaan of iets  daarbuiten.
Onderbeen: Tamelijk kort, bespierd, loopt laag door.
Hak: Kort, pezig, vrij wijde hoek.
Middenvoet: Stevig. Geen hubertusklauwen.
Voeten: Iets langer dan de voorvoeten, tenen dicht tegen elkaar aan.

GANGWERK
Voor een molosser redelijk soepel. In stap is het gangwerk vrij, soepel, dicht bij de grond. Goede stuwing vanuit de achterhand, goed uitreikende voorhand, speciaal in draf, wat dat is de gang die de voorkeur heeft. Als de draf versnelt heeft het hoofd de neiging om te zakken, de bovenbelijning om naar voren te hellen en de voorvoeten om zich meer naar het midden plaatsen, terwijl ze ver naar voren neerkomen.
Bij korte galop tamelijk veel verticale beweging.
Kan op korte afstanden, waarbij hij er tamelijk laag bij de grond van door gaat, een flinke snelheid bereiken.

HUID
Dik en voldoende los.

VACHT
Beharing: Fijn, kort en voelt zacht aan.
Kleur: Eenkleurig in het hele gamma van roodtinten, van mahonie tot isabella.(lichtbeige). Een goede pigmentatie is gewenst. Enkele kleine witte plekjes op borst en onderaan de benen zijn toegestaan.

MASKER
1) Zwart masker. Het masker is vaak maar beperkt van  omvang, en mag niet doorlopen tot op de schedel. Wel mogen  er donkerder schakeringen voorkomen op de schedel, de oren, de hals en de bovenkant van het lichaam. Bij dit masker  moet de neus zwart zijn.
2) Bruin (vroeger genaamd rood of roetbruin) masker.
De neus is ook bruin, evenals de rand van de oogleden.
3) Geen masker. De vacht is in een roodtint, de huid lijkt rood  (vroeger heette dit ‘rood masker’). De neus is roodachtig of  rose.

MAAT
De hoogte moet min of meer overeenstemmen met de omvang van de schedel.
Reu 60 tot 68 centimeter schofthoogte.
Teef 58 tot 66 centimeter schofthoogte.
Een centimeter minder en twee centimeter meer zijn  toegestaan.
GEWICHT
Reu tenminste 50 kilogram.
Teef tenminste 45 kilogram.

TEVEN
Dezelfde kenmerken maar minder uitgesproken.

FOUTEN
Iedere afwijking van het voorgaande moet worden beschouwd als een fout, die moet worden aangerekend in verhouding tot de ernst ervan.

ERNSTIGE FOUTEN
-Overmatig agressief, angstig.
-Kort en rond hoofd met uitpuilende ogen.
-Overgetypeerd als een Bulldog (platte schedel, snuit korter dan een kwart van de totale hoofdlengte).
-Onderkaak aanzienlijk scheef.
-Snijtanden permanent zichtbaar bij gesloten mond.
-Ronde rug (karperrug).
-Vastzittende (niet scheve) staartwervels.
-Naar binnen draaiende voorvoeten (ook als dat maar een  beetje  is).
-Naar buiten draaiende voorvoeten.
-Platte dijen.
-Hoeking van de hak te groot (steile hoeking).
-Hoeking van de hak te klein, ondergeschoven stand van de  achterhand.
-Hakken die naar binnen draaien (koehakkig) of naar buiten.
-Steltgang of overdreven rollende gang in achterhand.
-Ademnood, luidruchtige ademhaling.
-Witte staartpunt of wit aan de voorkant van de benen, boven handwortel en voetwortel.

DISKWALIFICERENDE FOUTEN
-Lang en recht hoofd met weinig opvallende stop, met een neusrug meer dan een derde van de         lengte van het hoofd (gebrek aan hoofdtype).
-Neusrug evenwijdig aan de bovenlijn van de schedel of  aflopend (‘Roman nose’).
-Verdraaide kaak.
-Niet ondervoorbijtend.
-Hoektanden permanent zichtbaar bij gesloten mond.

-Permanent uit de gesloten mond hangende tong.
-Staart met een knik, hoek of bocht erin (kurkentrekker staart).
-Geatrofieerde staart.
-Gedraaid (Louis seize) front met zeer slappe middenvoet.
-Hoeking van de hak open naar achteren (double hock).
-Wit op hoofd en lichaam, een andere vachtkleur dan rood.
-Zichtbaar invalide makend defect.

Reuen moeten in het bezit zijn van twee kennelijk normale testikels, die volledig zijn afgedaald in het scrotum.

 
Bordeauxdogherplaatsing.nl 2007-2009